1.1 Wanneer gebruik je kennis?
Meester Joost geeft les in groep 5 van de basisschool en heeft dit schooljaar voor het eerst een hoogbegaafde leerling in de klas. Hij geeft hem vaak extra moeilijke taken, maar merkt dat deze leerling vaak met tegenzin aan zijn taken werkt. Hij weet niet goed hoe hij deze leerling kan helpen om meer plezier in het schoolwerk te krijgen. Meester Joost vraagt zich af of kennis uit onderzoek hem kan helpen.

2.1 Hoe maak je van een praktijkvraag een kennisvraag?
Meester Joost besluit de literatuur in te duiken om een oplossing voor zijn probleem te vinden. Om straks gericht te kunnen zoeken naar literatuur zal hij van zijn praktijkprobleem een kennisvraag moeten maken. Welke kennis of informatie kan hem helpen? Welke begrippen horen bij zijn probleem? Hij bedenkt dat hij in ieder geval meer wil weten over hoogbegaafdheid. Daar draait het tenslotte om. Daar heeft hij eerder ook wel eens wat over gelezen. Hij weet dat ook het begrip meerbegaafdheid wordt gebruikt, maar weet eigenlijk niet wat het verschil is. ‘Met plezier aan een taak werken’ is ook een belangrijk onderdeel van zijn praktijkvraag. Maar is dit wel een begrip dat ook zo in de literatuur gebruikt wordt? Meester Joost twijfelt en vraagt één van zijn collega’s om raad. Die wijst hem op het begrip ‘motivatie’. Zo komt Joost tenslotte tot zijn kennisvraag: ‘wat is bekend over het motiveren van hoogbegaafde leerlingen voor leertaken in het basisonderwijs?’

Meester Joost wil graag een antwoord op zijn kennisvraag vinden, maar waar moet hij nu beginnen met zoeken? In de teamkamer liggen wel wat tijdschriften, maar daarin kan hij niets vinden dat gaat over het motiveren van hoogbegaafde leerlingen. “Dan maar eens Google proberen”, denkt Joost. Als hij op ‘hoogbegaafdheid’ zoekt, krijgt hij in minder dan een seconde 304.000 resultaten. Het zijn vooral websites van allerlei stichtingen en instanties, terwijl hij juist resultaten uit onderzoek wil vinden. Een vriendin van hem werkt op de universiteit als onderzoeker en van haar heeft hij eerder ook al eens een Engelstalig, wetenschappelijk artikel toegestuurd gekregen over feedback geven. Maar eerlijk gezegd vond hij dat maar moeilijk te begrijpen. Hij moet toch ook op een makkelijke manier aan Nederlandstalige onderzoeksresultaten over hoogbegaafdheid en motivatie kunnen komen?

2.3 Hoe zoek je handig?
Gelukkig komt Joost uiteindelijk op het spoor van de NRO Kennisportal Onderwijs. Hiermee heeft hij toegang tot heel veel Nederlandstalige publicaties over onderwijs. Om gericht te kunnen zoeken neemt hij de twee kernbegrippen uit zijn kennisvraag als uitgangspunt; hoogbegaafdheid en motivatie. Hij bedenkt bij ieder begrip enkele synoniemen en verwante termen: excellentie, begaafdheid en meerbegaafdheid en leerplezier en betrokkenheid. Met deze zoekwoorden gaat hij aan de slag.

2.4 Hoe selecteer je?
Met de zoekwoorden ‘hoogbegaafdheid’, ‘excellentie’, ‘motivatie’ krijgt hij een lijst van 20 resultaten. Tijd om alle 20 bronnen te bestuderen heeft hij niet, dus Joost zal enkele bronnen moeten selecteren op basis van de titel en beschrijving in de resultatenlijst. Hij richt zich daarbij vooral op de relevantie van de bron, dat wil zeggen in hoeverre de inhoud aansluit bij zijn kennisvraag. Hij besluit om een recent artikel in het tijdschrift Didactief en een dossier op leraar24 nader te bestuderen.

3.1 Hoe haal je de kern eruit?
Meester Joost begint met het lezen van het artikel over hoogbegaafdheid in de Didactief. Na het lezen, merkt hij dat er eigenlijk niet veel is blijven hangen. Hij weet ook eigenlijk niet goed wat hij met al deze informatie aan moet. Hij besluit het wat gerichter aan te pakken en denkt terug aan zijn kennisvraag: ‘wat is bekend over het motiveren van hoogbegaafde leerlingen voor leertaken in het basisonderwijs?’ Hij leest het artikel nog een keer, maar nu grondig en gericht op het vinden van antwoorden op zijn kennisvraag. Hij onderstreept de tekst die relevant is voor zijn vraag. Daarna leest hij het artikel nog een keer snel zodat hij de informatie goed kan houden. Nu merkt hij dat de informatie veel beter blijft hangen en dat hij datgene dat voor hem relevant gemakkelijk kan benoemen.

3.2 Wat is relevant?
Na het lezen en herlezen van het artikel vat hij de informatie, die relevant is voor de beantwoording van zijn kennisvraag, in één zin samen: hoogbegaafde leerlingen raken gemotiveerd door compacte en verrijkte opdrachten. Ook heeft hij al een volgend artikel geselecteerd om te lezen. Daar werd naar verwezen in het stukje tekst over motivatie en hoogbegaafdheid en hij vermoedt dat deze bron heel relevant voor hem zal zijn. Misschien staat daar nog wat meer over het verband tussen compacte en verrijkte opdrachten en hoogbegaafdheid, want wat daar precies mee wordt bedoeld begrijpt hij eigenlijk nog niet goed.

3.3 Wat is de zeggingskracht?
Na het lezen van het artikel over de relatie tussen motivatie en hoogbegaafdheid is Joost in de war. In dat artikel wordt juist gezegd dat het er helemaal niet toe doet of een leerling hoogbegaafd is of niet als het gaat om motivatie. Er wordt gesteld dat íedere leerling verschillend is en dat juist naar deze verschillen moet worden gekeken om ervoor te zorgen dat alle leerlingen gemotiveerd zijn (of blijven). Hoe kan hij dit nu koppelen aan wat hij eerder gelezen heeft? Wie heeft nu gelijk? Of hebben ze allebei een beetje gelijk? Hij besluit nog meer literatuur te lezen over dit onderwerp om erachter te komen. Ga na of de redenering van de onderzoeker(s) klopt.

4.1 Met wie en hoe werk je samen?
Nadat Joost naar zijn idee genoeg heeft gelezen bespreekt hij met Karin en Lia, zijn collega’s in de middenbouw. Hij vertelt hen hoe hij worstelt met de hoogbegaafde leerling en welke literatuur hij heeft gevonden. Karin en Lia reageren enthousiast en willen hem helpen het probleem op te lossen. Karin geeft aan ook twee hoogbegaafde leerlingen te hebben in groep 5 en wil hier ook mee aan de slag. Ook heeft Joost een gesprek met de directeur. Samen gaan ze na hoe de aanpak die Joost heeft gevonden past in de visie van de school. Ook verwijst de directeur hem naar de leerkracht van groep 3 die in haar master ook iets heeft gehad over hoogbegaafde leerlingen.

4.2 Hoe formuleer je een doel?
Samen met Karin en Lisa selecteert Joost de aanpakken de inzichten uit de literatuur die het beste past bij de visie van de school en bij leerlingen in groep 5. Ze besluiten dat ze deze eerst willen toepassen , want daar is het probleem het grootst. Joost en Karin willen het compacten en verrijken gaan combineren met meer eigen verantwoordelijkheid voor de leerlingen, om de motivatie te vergroten. Ze formuleren samen wat ze anders willen gaan doen, welk ander gedrag van de leerling ze verwachten en hoe dit kan leiden tot betere leerprestaties. Ze doorlopen de aandachtspunten en voorwaarden. Karin geeft aan dat ze begeleiding wil bij het compacten, omdat ze het moeilijk vindt om te bepalen welke onderdelen de leerling kan overslaan.

4.3 Hoe maak je een actieplan?
Gezamenlijk stellen de leerkrachten een actieplan op. Bij de activiteiten geven ze aan dat ze eens per maand de leerstof voor de komende maand met de hoogbegaafde leerling doornemen en samen bekijken welke sommen de leerling kan overslaan. De tijd die hij daarmee wint, kan hij besteden aan de keuze uit extra moeilijke sommen uit een speciaal rekenboek voor hoogbegaafden. Ook mag de leerling zelf kiezen of hij de instructie meedoet. Na 3 maanden plannen ze een evaluatiemoment, met een gesprek met de leerlingen en daarna evalueren ze samen of de nieuwe aanpak moet worden aangepast. Ze houden tussentijds goed bij hoe de rekenprestaties van de hoogbegaafde leerlingen zijn, hoe de leerlingen reageren op de nieuwe aanpak en hun inzet. Na het evaluatiemoment presenteren ze hun aanpak in de tramvergadering.
