1.1 Wanneer gebruik kennis?
De onderbouw van de havo-afdeling van het Leerrijk Lyceum zit in vergadering, het onderwerp van gesprek is de problematische werkhouding van veel leerlingen in 3 havo. ‘We moeten strenger zijn op het huiswerk maken’ zegt Piet, leraar Engels. ‘Maar ze letten niet op in de les en ze snappen er echt niets van’, merkt Karin op, docent wiskunde. Het enige dat bij mij echt helpt is meer huiswerk opgeven, zegt Maurice, docent economie, ‘en daarna een schriftelijke overhoring.’ Annet, docent geschiedenis brengt in: ‘Maar als we dat allemaal doen, dan krijgen de leerlingen helemaal een hekel aan school en blijven we aan het toetsen. Ik heb slechts 2 uur in de week.’ De teamleider kijkt zijn collega’s nadenkend aan en zegt: ‘Ik heb ook het idee dat we de oplossing niet moeten zoeken in nog meer druk en huiswerk. Zou er niet al onderzoek zijn gedaan naar hoe je leerlingen een betere werkhouding bijbrengt? Ik stel voor dat we een werkgroep instellen die dit uitzoekt. Wie wil hierin?’

2.1 Hoe maak je van een praktijkvraag een kennisvraag?
De werkgroepleden zitten bij elkaar en bespreken hoe ze het aan gaan pakken. ‘Gaan we op internet zoeken wat er te vinden is over het realiseren van een goede werkhouding van leerlingen? Wat is eigenlijk een goede werkhouding?’ vraagt Paulien zich af. ‘Dat de leerlingen gewoon opletten in de les en hun huiswerk maken’, antwoordt Jeroen, ‘Leerlingen zijn tegenwoordig gewoon nergens meer in geïnteresseerd’. ‘Misschien zijn onze lessen ook wel een beetje saai’ zegt Annet. ‘Ik heb voor de master die ik volg 5 lessen van collega’s bijgewoond en om eerlijk te zijn had ik ook vaak moeite om mijn aandacht erbij te houden. En ik help mijn dochter vaak met haar huiswerk, nou, inspirerend is het niet.’ Het is even stil. ‘Misschien kunnen we beter uitzoeken hoe we onze lessen interessanter kunnen maken’ oppert Paulien. ‘Dan zijn de leerlingen misschien meer gemotiveerd’. ‘Ja, hoe kunnen we de lessen zo maken dat leerlingen meer gemotiveerd zijn. Dat is makkelijker dan leerlingen proberen te veranderen.’ Iedereen stemt hiermee in en afgesproken wordt dat ze informatie gaan zoeken naar het motiveren van leerlingen.

In de tweede bijeenkomst delen de docenten de informatie die ze hebben gevonden. Jeroen vertelt dat hij snel klaar was: ‘Ik heb even gegoogled en ik vond gelijk een blog met 12 manieren om leerlingen te motiveren. Kijk maar; complimenten geven, kwaliteit verwachten, enthousiast zijn, etc.’ De docenten reageren enthousiast, maar Annet kijkt bedenkelijk. ‘Maar van wie is die blog dan? Klopt het wel wat hij schrijft? Waar heeft hij dat op gebaseerd?’ Jeroen haalt zijn schouders op. De andere docenten hebben ook verschillende tips gevonden, maar Annet vindt dat ze verder moeten kijken. Ze vindt dat ze meer moeten weten over wat motivatie precies is en hoe dat werkt en ook onderzoeken moeten lezen over motivatie. Annet heeft via de kennisportal van het NRO (nationaal regieorgaan onderwijsonderzoek) een review gevonden van het Kohnstamm Instituut over het motiveren van leerlingen met verschillende prestatieniveaus en achtergronden en nog enkele onderzoeksrapporten. Ook heeft ze een aantal onderzoeksartikelen gevonden. Ze besluiten deze te verdelen, zodat iedereen een deel leest.

3.1 Hoe interpreteer je kennis?
Tijdens de derde bijeenkomst bespreken de docenten wat ze hebben gelezen. Jeroen geeft toe dat dit toch nuttig was. ‘Ik begrijp nu beter wat motivatie is en dat er verschillende voorwaarden zijn. Hoe heet dat ook alweer, psychologische basisbehoeften. Maar dat Engelse artikel, daar ben ik snel weer mee gestopt, daar snapte ik niets van. Wat een ingewikkelde zinnen zeg.’ Annet legt uit dat ze eerst de samenvatting en conclusies van zo’n artikel leest en vervolgens de tekst scant om na te gaan wat interessant is om echt te lezen. Ook kijkt ze even in welk onderwijstype het onderzoek is uitgevoerd en met hoeveel leerlingen. Sommige docenten hebben van een onderzoeksrapport alleen de conclusies gelezen. ‘Maar dan weet je niet waar ze het op baseren’, zegt Annet. De docenten bespreken wat ze gelezen hebben en samen bepalen ze wat relevant is voor hun eigen probleem. Ze kijken daarbij vooral naar onderzoeken die in de onderbouw van het VO hebben plaatsgevonden.

4.1 Met wie werk je samen?
‘Wat kunnen we onze collega’s nu adviseren’, vraagt Bert zich af in de vierde bijeenkomst. ‘We moeten kijken welke uitkomsten uit onderzoek ook echt bij onze school passen. Leerlingen motiveren door ze zelf doelen te laten bepalen, dat is niet haalbaar met ons strakke programma richting het centraal examen, maar we kunnen ze wel meer inspraak geven in de werkvormen´ geeft Paulien aan. ´En hoe kunnen we ze meer zelfvertrouwen geven?’ Samen nemen de docenten alle aanbevelingen door die relevant zijn en bedenken hoe ze deze toe zouden kunnen passen. In een teamvergadering leggen ze hun bevindingen voor aan het team en maken een selectie van interventies die volgens de literatuur effectief zijn en die hen aanspreken. Ze besluiten een pilot uit te voeren. Acht docenten willen meedoen met de pilot. Een docent, die hier veel ervaring mee heeft, zal deze docenten als coach begeleiden.

4.2 Hoe formuleer je een doel?
De werkgroep heeft een concreet doel opgesteld voor de pilot: we willen de werkhouding van leerlingen verbeteren door de lessen meer motiverend te maken. Dit willen we doen door leerlingen meer inspraak te geven in de werkvormen en meer zelfvertrouwen te geven door persoonlijke feedback. ‘Hoe weten nu of dat ook gelukt is?’ vraagt Jeroen. Paulien antwoordt: ‘Ik heb in een van de onderzoeksrapporten een observatielijst gevonden, die we kunnen gebruiken om te checken of onze lessen motiverend zijn. En misschien moeten we het ook aan de leerlingen zelf vragen na een paar maanden of ze nu meer gemotiveerd zijn’. ‘Ja, een leerlingenpanel, dat is mooi meteen ook een manier om leerlingen meer inspraak te geven’, valt de rest enthousiast bij.

4.3 Hoe maak je een actieplan?
De werkgroep heeft samen met de coach een actieplan opgesteld voor 6 weken, waarin staat hoe de docenten hun lessen aanpassen. Vier docenten gaan aan de slag met het geven van inspraak aan leerlingen bij de werkvormen en de andere vier met het geven van persoonlijke feedback aan leerlingen om hun zelfvertrouwen te bevorderen. De coach helpt hen daarbij. Zij zal de lessen van de docenten in de pilot vooraf observeren met het observatie-instrument en na afloop nogmaals. De docenten houden een logboekje bij met hun ervaringen. De evaluatie zal worden besproken in een teamvergadering, waarna besloten wordt hoe het team hiermee verder zal gaan.
